Het verhaal van Cor Backer

Het verhaal van Cor Backer

door Jan van Herwijnen
Op de avond voor de vooravond van de Ronde van Ouderkerk stap ik bij Cor Backer naar binnen. Maar niet voordat ik eerst het “oude blok” heb verkend op de stadsfiets. Zelfs dan is het een gehobbel. “Als je in Ouderkerk rijdt weet je dat het hobbelt, net als in Landsmeer en Hoorn”, is Cor zijn weerwoord als ik zeur over het parcours. Cor Backer is een geboren en getogen Ouderkerker. Altijd staat hij de jongens (en meisjes) van De Amstel aan te moedigen langs de kant. Ook is hij niet te beroerd om te vlaggen of mee te helpen met de organisatie. Maar wie is die Cor Backer toch die altijd klaar staat om je jackje aan te nemen? Hoogste tijd voor een gesprek met een van onze trouwste supporters.

Cor Backer heeft wedstrijden gefietst in een tijd die voor velen van ons heel ver weg staat: 1948 – 1952. Een tijd die nu alleen bekend is van foto’s, oude zwartwit beelden en verhalen. Verhalen die je meestal leest in boeken, maar als je geluk hebt ook kan vernemen uit de eerste hand. Cor Backer vertelt graag, hij zit op z’n praatstoel als ik hem bezoek. Regelmatig stapt hij op om mij foto’s uit de oude doos te laten zien. Cor is in mei van dit jaar 75 jaar geworden. Zijn kinderen en kleinkinderen hebben een prachtig plakboek gemaakt voor vader en opa. Mooie foto’s van een stijlvol coureur. Ik kijk er met ontroering naar.

“In 1940 kwam ik van school, het jaar dat de oorlog begon. Na de oorlog ging ik in dienst. Dat deden bijna alle jongens die ik kende. Ik zat bij de Genie in Duitsland. In die tijd deed ik al aan schaatsen en fietsen. Na mijn diensttijd in 1948 ben ik bij Olympia amateur geworden. Een jaar later wilde ik het als professional proberen, maar bij de keuring ben ik afgehaakt. Van de keuringsarts moest ik pillen nemen, ‘neem maar eentje van die en van die’. Maar om me heen zag ik jongens kapot gaan. Die wereld heb ik zo snel mogelijk verlaten. Ik ben een jongen van de biefstuk, stiekem at ik weleens een paardenbiefstuk. We moesten altijd goed eten, dus twee uur voor de koers dat taaie vlees naar binnen werken. Nu weet ik dat je maag dat niet zo snel verteert, in mijn tijd wist je niet beter.” Cor reed in de criteriums met een (verplicht) vast verzet van 49/17. In de wedstrijden van stad tot stad (nu klassiekers) mocht hij andere voorbladen steken. In de Ronde van Betondorp, seizoen ’49/’50, reed hij voor het eerst met een derailleur. Het tempo ging toen flink omhoog. Opmerkelijk is dat er getraind werd op doortrappers mét rem. Dit was om de souplesse te bevorderen.

Smokkelen
Olympia was een van de eerste clubs die een compleet winterprogramma voor de renners verzorgde. In de zaal werd hardgelopen en aan fitness gedaan. Voor die tijd moderne training. “Van 1948 tot 1952 heb ik gekoerst in Nederland, België en Duitsland. We kregen een reisvergoeding van f 7,50. Ik reed veel kermiskoersen in Zeeuws-Vlaanderen. Een hele reis voordat je er was: met de trein dan met de veerboot en tot slot nog een stuk op de fiets. Zo reed ik de Ronde van Clinge. Elke keer als we over het Belgische stuk van het parcours reden moesten we pakketjes aannemen. Dit bleken nylonkousen te zijn, die in Nederland nog zeer schaars waren. Ik kreeg hier 25 gulden voor. In Zeeland won ik ook vaak bekertjes met wel honderd gulden er in. In februari en maart zijn we een keer met de ploeg heen en weer naar Antwerpen gefietst om naar de Zesdaagse te kijken.”
Reed je ook op de baan?
“Nee, soms alleen in een aankomst van een van stad tot stad wedstrijd. Op de wielerbaan in het Olympisch Stadion ben ik vaak gefinisht.”
Hoe ben je begonnen met wielrennen?
“In de oorlogsjaren was ik wielendrager van grote mannen als Gerrit Schulte, Cees Pellenaars en Ouderkerker Cor Wijdenes. Al deze mannen sliepen op Ouderkerk als ze moesten koersen op de Olympische wielerbaan. Als jongen stapte ik op ze af en vroeg of ik ze mocht helpen met de wielen mee te nemen. Ik vond het allemaal prachtig. Toen besloot ik wielrenner te worden.” Zoals vermeld in “Amsterdams wegwielrennen” van Bertus Raats won Cor Backer bij de amateurs de eerste veldrit van het Bosplan in 1948. “Wij hadden nog geen veldritfietsen. Ik reed op een wegfiets met gewone tubes. Later dat jaar werd ik twaalfde in Kraantje Lek, een veldrit in Haarlem. Ik crosste niet zoveel, ‘s winters was ik aan het schaatsen. Geen wedstrijden, alleen lange afstanden.”

Schuim op de mond
Cor is aangenaam verrast dat nu eindelijk voetballers zijn betrapt op het gebruik van doping. “Het was altijd het wielrennen dat in het verdomhoekje zat. Nu eindelijk eens voetballers. Schoonrijden is niet mogelijk, op bruin brood en spaghetti kun je geen grote rondes rijden. In mijn tijd werd er ongecontroleerd gepakt, nu word je volledig medisch begeleid. Ik heb jongens met het schuim op hun mond ‘s avonds de spijlen uit hun bed zien trekken. Coppi is zogenaamd aan een tropische ziekte overleden. Ik geloof er niets van. In het Olympisch Stadion heb ik hem een keer zien verliezen door een lekke band. Hij was totaal van slag, zat een hele tijd met de handen voor z’n gezicht.” Cor maakt die sneer naar het voetbal niet zo maar, hij heeft er immers jaren in gezeten. “Na het wielrennen in 1952 ben ik als verzorger gaan werken bij NEA in Ouderkerk. Daar ben ik tot 1977 gebleven. Nu ben ik erelid van NEA. De jongens trainden twee keer per week, meer niet. Jullie presteren meer dan een voetballer. Nadat ze een bal geschopt hebben doen ze vijf minuten niets, in een criterium laat je dat wel uit je hoofd.” Tot zijn dertigste in 1956 heeft Cor thuis gewoond. “Ik ben toen getrouwd en gaan wonen in Duivendrecht waar mijn vrouw een bakkerij had. Jarenlang heb ik brood op de fiets rondgebracht. In 1972 moest onze bakkerij ruimen voor de aanleg van de metrolijn. Toen zijn we noodgedwongen weer naar Ouderkerk verhuisd.”

Warmtepleisters
Wat deed een wielerman tussen de voetballers?
“Ik heb voetbal altijd al graag gemogen. Ik was verzorger maar deed het met mijn wielerhanden. Ik legde die jongens uit hoe ze zich moesten verzorgen, dat ze niet te veel mochten drinken. Ook gebruikte ik voor het eerst warmtepleisters, heel nieuw in die tijd. Een speler had last van z’n rug, die gaf ik voor de wedstrijd zo’n pleister. Hield-ie hem de hele nacht op. Kom ik de volgende dag bij hem aan huis met brood zegt-ie ‘Cor, m’n rug is helemaal rood, het brand zo erg’. Toch heb ik die jongen wat geleerd. Ronald Boerrigter speelde ook bij NEA, hij hield nogal van stappen en hijsen. Heb hem geleerd dat je niet een avond voor een wedstrijd moet gaan drinken. Hij weet nú wat hij moet doen. Als je sport beoefend moet je het goed doen.”
Ben Mouris?
“Ben is ooit op Sloten begonnen met wielrennen. Ik zag hem fietsen en zei dat ie door moest gaan. Achteraf gezien is hij veel te laat begonnen. Zijn neef Jens noemde me altijd ome Cor. Hij moest in de oude Ford Granada naar oom Ben gaan kijken. Zo is Jens gaan wielrennen. Later heb ik zelf veel met de auto achter Ben en Jens gereden. Ben en Jens waren mijn mannetjes.” Cor is bijzonder trots op Jens. Hij laat me het bord met Jens Mouris zien dat op zijn volgauto stond in Olympia’s Ronde. “Jens droomt van Parijs-Roubaix. Die koers wil hij winnen, over de kasseien denderen vindt-ie prachtig.” Af en toe moet je Cor bijsturen want tijdens het gesprek springt hij van het ene onderwerp naar het andere. Auke Broex heeft er dankzij Cor voor gezorgd dat de gemeente Ouderkerk een putdeksel in het parcours heeft opgehoogd. “Die malle Broex is sterk, moet je goed rekening mee houden.” Als ik vraag of Cor ‘s winters wel eens komt kijken naar de prestaties van de Amstelcrossers zegt hij direct dat “Van Hoeijen een goeie is, zal z’n hele leven wel op de racefiets blijven.” De interviewer kijkt Cor vragend aan. “Jij kunt de koersen makkelijk bijhouden, je moet alleen meer durven naar voren te rijden.” En over Odwin Bink merkt Cor op: “Bink maakt de koers maar verspeelt alleen veel te veel krachten.”

Klompen en aardappels
Cor heeft nog een mooi verhaal over gewoontes in België. Hij had in Nederland koude thee in een aluminium bidon en brood met kaas in de achterzak. Als je kapot kwam te zitten pakte je een flesje cognac. “In België hadden ze een fles bier als drinken op de fiets. Echt waar. Na afloop van de koers werd er in het café bier gedronken. ‘Dat hebben we van ons moeder geleerd’, zeiden die Belgen. Dat bleek ook zo. Uit de fabriek namen de mannen altijd een paar pilsjes in het café, de vrouwen moesten hun mannen uit het café halen voor het avondeten, niet voordat ze zelf ook wat gedronken hadden.”
Maak je nog steeds je rondjes?
“Ik zorg er voor dat ik heen wind tegen heb en terug in de rug. Meestal rijd ik naar Zwanenburg via het Bosplan (Amsterdamse Bos), of naar Nieuwkoop, Noorden en Wilnis. Een toerclub is niets voor mij, heb ik te veel verplichtingen.” Na ruim twee uur praten is het tijd om richting huis te gaan. Cor vertelt onder het laatste frisdrankje dat zijn meeste prijzen in natura werden uitgekeerd. “In de Ronde van Laren in 1948 werd ik achtste. Kreeg ik een paar klompen. Op het perron van Assen heb ik een keer gestaan met twee melkemmers. Stapt er een boer uit de trein, even later heb ik die emmers verkocht. In Alkmaar heb ik een keer een 17 karaats gouden pen gewonnen en een kist appels en aardappels.”

Met een hoofd vol verhalen stap ik op de fietst richting Amsterdam. Een mooie vent die Cor Backer.

 

Ondersteund door WordPress | Thema: Baskerville 2 door Anders Noren.

Omhoog ↑